De rijke man en Lazarus

Het verhaal van de rijke man en Lazarus komt het wachttorengenootschap (WTG) bepaald niet goed uit. Ik denk dat ze het liefst zouden doen wat ze met Johannes 11 : 1-9 (de geschiedenis van de overspelige vrouw) hebben gedaan. Die gebeurtenis is namelijk gewoon geschrapt uit de WTG-bijbel, die Nieuwe Wereldvertaling (NWT), heet. Het WTG zag een mogelijkheid (volledig ten onrechte) om van dit “genade-verhaal” af te komen en benutte dit “buitenkansje”. In de 2017-versie van de NWT is het helemaal verdwenen.

Met het verhaal van de rijke man en Lazarus uit de Bijbel lukt dat niet en dus moest het WTG wat anders verzinnen. Dat hier het e.e.a. verteld wordt over het “dodenrijk” (Grieks: “hades”, “sheol”) is voor het WTG namelijk een “inconvenient truth”, een ongemakkelijke waarheid dus. Het past totaal niet in hun onbijbelse leerstellingen omtrent dood, dodenrijk en opstandig uit de dood. Het WTG blijkt aanhanger van “de leer van de zielenslaap” (“christelijk mortalisme”) te zijn. Inzake het dodenrijk heeft men geen inzicht waar het over gaat. Dat komt omdat ze niet geloven wat de Bijbel er over zegt, om er vervolgens een eigen versie van te maken. Daarvoor past men zelfs Bijbelteksten (zoals Prediker 9 : 5, 10) aan of past men ze verkeerd toe, zo laat het artikel “Verkeerde leringen van Jehovah’s Getuigen over de dood” zien.

Een verslag met een duidelijk parabolisch karakter

Hoe heeft het wachttorengenootschap het dan aangepakt? Hoe ziet hun poging er uit om het verhaal van de rijke man en Lazarus te ontdoen van een mogelijke beschrijving van het dodenrijk en wat daarin “plaatsvindt”? De WTG-lectuur, via de website wol.jw.org. zegt:

  1. De taal in dit hele verslag heeft duidelijk een parabolisch karakter en kan met het oog op alle voorgaande schriftplaatsen niet letterlijk opgevat worden.
  2. Terwijl Jezus zich nog steeds tot de Farizeeën richt, spreekt hij een illustratie uit.
  3. Aangezien de rijke man en Lazarus geen letterlijke personen zijn maar klassen van mensen symboliseren, is logischerwijs ook hun dood symbolisch.

Het WTG stelt dat vanwege het “duidelijk parabolische karakter” én “met het oog op alle voorgaande schriftplaatsen“, het “hele verslag” niet “letterlijk opgevat” moet worden. Het zou een “parabel” moeten zijn. Daarvan wordt gezegd in een encyclopedie:

komt van het Griekse παραβολή parabolè wat “vergelijking” betekent of “gelijkenis”. Dat is een kort verhaal, gewoonlijk gesitueerd in het dagelijks leven, dat dient om een religieus, moreel of filosofisch idee te illustreren.

Deze formulering houdt in dat het verhaal op zich, dat echter dient om iets anders te vertellen, wel een bekende gebeurtenis zou moeten zijn. Om een heel eenvoudig voorbeeld te geven: als er gezegd wordt “de appel valt niet ver van de boom”, dan wordt er doorgaans iets anders mee bedoeld dan het letterlijke niet ver van de boom vallen van die appel. Een werkelijk bestaande gebeurtenis (situatie) krijgt een andere betekenis in de toepassing die er aan wordt gegeven. Dat heet in de taal een “stijlfiguur”. Maar zoiets kan niet bestaan zónder letterlijke basis.

Met de rijke man en Lazarus wordt met een omweg iets verteld

Wat mij betreft is dit ook het geval met de rijke man en Lazarus in Lukas 16. Er wordt iets in geïllustreerd via een overdrachtelijke betekenis van hetgeen verteld wordt. Iets wordt met een omweg verteld aan de doelgroep, te weten de de Farizeeën, de Schriftgeleerden in die tijd. Jezus had steeds dezelfde boodschap voor hen. Die werd hen met tal van vergelijkingen duidelijk gemaakt. De rijke man en Lazarus is er daar één van. Net zoals die van bijvoorbeeld “de onrechtvaardige rentmeeester” in hetzelfde hoofdstuk. Dat verhaal begon eveneens met een “rijk mens”. Moet dit verhaal volgens het WTG ook “niet letterlijk opgevat worden?” Vreemd genoeg stelt het WTG bij deze gelijkenis, of verhaal met een “duidelijk parabolische karakter“, de echtheid van de mogelijke situatie niet ter discussie. Dat doen ze met andere illustraties – gelijkenissen – evenmin. Alleen met de setting van het verhaal in het dodenrijk, en wat daar plaatsvindt, in de gelijkenis van de rijke man en Lazarus doet men dit wel.

Iets verzonnen om het verhaal “weg te werken”

Vreemd? Jazeker, maar niet als je de leer van de Jehovah’s Getuigen omtrent dood en dodenrijk kent. Die laat zo’n “setting” niet toe en dus moet er iets verzonnen worden om dit verhaal “weg te werken”. En dat is terug te zien in: “Aangezien de rijke man en Lazarus geen letterlijke personen zijn maar klassen van mensen symboliseren, is logischerwijs ook hun dood symbolisch“. Het WTG zegt hiermee in feite dat de hier beschreven dood alleen maar “symbolisch” is, in de zin dat een dergelijke dood, maar bedoeld wordt de plaats waar die twee naar toe gaan, helemaal niet kán bestaan. Het zou – als we de redenering van het WTG volgen – derhalve een volledig verzonnen verhaal zijn, dat door de toehoorders niet letterlijk herkend kon worden. Wat voor nut zou dat gehad hebben? De Here Jezus wil hen iets héél belangrijks duidelijk maken en dan zou Hij dat doen via een volledig nieuw en onwaar verhaal? Nogmaals, als we de redenatie van het WTG volgen. Op deze manier een verhaal met een overdrachtelijke betekenis vertellen, heeft geen enkel doel. Het komt ook niet voor in al die andere vergelijkingen, waar een overdrachtelijke betekenis in gelegd is.

Steeds is wat er verteld wordt wel degelijk herkenbaar als een “bestaande situatie”. Net als bij de “appel en de boom” moet het verhaal op zich dus herkend kunnen worden om de overdrachtelijke betekenis te kunnen vertellen. Wat heeft zo’n verhaal voor zin als het “niet letterlijk” zou zijn, zoals het WTG beweert? Als “de rijke man en Lazarus geen letterlijke personen zijn“, hoe moeten de toehoorders dan weten dat deze “klassen van mensen symboliseren“? Ze kunnen dat alleen begrijpen, als ze weten dat er “in het echt” een rijke man en Lazarus bestaan of zouden kunnen bestaan. De basis van de parabel moeten wel te herkennen en te begrijpen zijn. Dat zelfde principe geldt dan ook voor de hele “setting” waarin de personen in dit verhaal gepositioneerd zijn. Het kan niet zo zijn dat er wel een rijke man en een arme Lazarus bestaan, maar dat de rest van het verhaal een verzinsel is en helemaal niet kán bestaan.

Parabel van de verloren zoon

Wat de parabel van “de verloren zoon” – hoofdstuk 15 van Lukas – betreft, doet het WTG geen enkele poging om het onderliggende verhaal als iets wat niet kan te bestempelen. In hun artikel Het verhaal van een verloren zoon”, uit het boek “De grootste mens die ooit heeft geleefd”, blijkt dat ze op basis van een prima als echt te herkennen verhaal, hun overdrachtelijke betekenis geven. Dat die onzinnig is, doet daarbij niet terzake. Het gaat mij om het punt dat er voor een overdrachtelijke betekenis van een verhaal, datzelfde verhaal wel begrepen en herkend moet kunnen worden. Dat is zo in “alle voorgaande schriftplaatsen” en dus ook in die gaan over de rijke man en Lazarus in het dodenrijk, de volgende Schriftplaatsen. De Bijbel maakt hier geen uitzondering. Het WTG wel, maar dat is om hun eigen foute leringen overeind te houden. 

Wat zich in het verhaal van de rijke man en Lazarus in het dodenrijk afspeelde, was in de tijd dat Jezus het aan de Farizeeën vertelde ongetwijfeld herkenbaar als een “bestaande situatie”. Niets wijst er op dat dit niet zo zou zijn. Deze “onzichtbare dingen” worden op een voor de mens zo begrijpelijke wijze verteld, zonder dat het uitgetekend moest worden. Dat werd later wel gedaan en juist dat heeft tot allerlei vreemde en “vurig brandende” voorstellingen van zaken geleid. Het dodenrijk en de doden daarin is iets wat zich buiten onze waarneming bevindt. We zien het niet en weten er heel weinig van. De Auteur van de Bijbel geeft echter wel genoeg aanwijzingen om toch te weten wat voor ons nuttig is. Maar in diepte zien en weten hoe het werkelijk is, kunnen wij niet. En dat is maar goed ook, denk ik dan.

De Auteur geeft nuttige informatie via wat de Here Jezus vertelt. Het wordt gebruikt om aan te geven dat de Farizeeën, en daarmee het volk, als de wiedeweerga zich moeten bekeren tot Hem, die gekomen is, die voor hun neus staat, vóórdat het niet meer mogelijk is.

Twee “afdelingen” in het dodenrijk, gescheiden door een kloof

De Here Jezus legt hier uit dat er aan de “andere kant van de streep”, als men het dodenrijk ingegaan is, niet meer gekozen kan worden. Wie zich niet bekeerd heeft, gaat dat dodenrijk in en wordt geplaatst in de het deel dat door een kloof gescheiden is van de “schoot van Abraham”. Dat waren overigens bekende begrippen in die tijd, zoals ook blijkt uit de reactie van Martha op de dood van haar broer, die – hoe toevallig… – Lazarus heet. Zie daarvoor de geschiedenis in Johannes 11. In vers 24 zegt Martha: “Ik weet, dat hij opstaan zal in de opstanding ten laatsten dage.” Het jodendom was echt wel bekend met de dood en het dodenrijk. Bijvoorbeeld deze woorden aan de profeet Daniël in hoofdstuk 12 : 13:

Maar gij, ga henen tot het einde, want gij zult rusten, en zult opstaan in uw lot, in het einde der dagen.

Waaruit blijkt dat de uiteraard oudtestamentische gelovige Daniël “rust” (vrede heeft) in zijn “lot”, in een plaats (de schoot van Abraham in het dodenrijk) van waaruit hij zál opstaan en wel “in (aan) het “einde der dagen” (ten laatsten dage).

De tijdgenoten van de Here Jezus wisten dat er “twee afdelingen” zijn in dat dodenrijk, te weten: 1. de afdeling waar de ongelovigen verblijven en 2. de afdeling waar de gelovigen verblijven en die zeer terecht “de schoot (boezem) van Abraham” wordt genoemd. Martha wist dat er “ten laatsten dage” (de “Jongste Dag”) een opstanding zou zijn. Jezus had dat al in hoofdstuk 5 gezegd:

Verwondert u daar niet over, want de ure komt, in dewelke allen, die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen;
En zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis.

De Apostel Paulus wist het ook en refereert er aan als hij beschuldigd wordt door de joodse leidslieden, onder leiding van de advocaat (voorspraak; vers 1) Tertullus, en voor stadhouder Felix zijn zaak bepleit. Tegen hem zegt hij (Handelingen 24 : 14):

… dat ik …, gelovende alles, wat in de wet en in de profeten geschreven is;

Paulus verwijst naar alreeds lang bekende zaken, zeker voor de hogepriester Ananias en zijn ouderlingen (vers 1). Daar hoort bij wat in het direct volgende vers staat:

Hebbende hoop op God, welke dezen ook zelf verwachten, dat er een opstanding der doden wezen zal, beiden der rechtvaardigen en der onrechtvaardigen.

Met “welke dezen ook zelf verwachten” bedoelt Paulus “zijn beschuldigers” (vers 8). Paulus zegt hier dus dat Joden uit de oudtestamentische geschriften wisten van dood en dodenrijk en opstanding daaruit, voor iedereen (rechtvaardigen en onrechtvaardigen), omdat het opgeschreven was in de geschriften die men had. Hier staat niet bij “einde der dagen” of “ten laatsten dage”, maar dat hoeft op deze plaats niet meer uitgelegd te worden. Dat was al bekend uit “wat in de wet en in de profeten geschreven is“.

Het WTG wil dit allemaal niet erkennen en maakt van dood en dodenrijk en opstanding een geheel eigen leer, zoals blijkt uit het eerder aangehaalde artikel. Maak voor u zelf een keuze of u de lezing van het wachttorengenootschap volgt. En dus accepteert dat het hele verhaal van de rijke man en Lazarus de bedelaar volledig verzonnen is, zónder enige basis wat betreft de genoemde personen, omstandigheden, conversaties en gebeurtenissen. U kunt ook kiezen om het verhaal te beschouwen als één in de omvangrijke reeks, die op basis van herkenbare zaken, een specifieke boodschap voor de toehoorders overdraagt. Ik kies in ieder geval voor het laatste.

De doden in de graven

Overigens blijkt ook uit dit Schriftgedeelte dat de doden “ergens” zijn. Hier wordt dat aangeduid met “graven” (Grieks: “mnēmeion”; Strongnr: G3419). Het graf, in de aarde (grond), behoort bij het dodenrijk. Het is benaming van waar de “beenderen” zijn. De geest van de overleden mens is “dieper” het dodenrijk in gegaan. Hoewel er onderscheid wordt gemaakt, hoort het allemaal bij elkaar. In het Hebreeuws heet het dodenrijk “sheol” en in het Grieks: “hades”. Het woord “hades” komt ook voor in de Griekse mythologie. Wat daarin verteld en getekend wordt is niet wat de Bijbel leert over het dodenrijk. (Zie. o.a. deze PDF met daarin de woorden “graf”, “sheol”, “hades” en “gehenna”. En of luister deze audiostudie: “Dood en dodenrijk”.)

De doden zullen “horen” en “uitgaan”, staat in Johannes 5 : 28 en 29. Het zijn aanduidingen die meer in zich hebben dan wat het wachttorengenootschap leert. Dat is het volgende, waarbij men een eigen woord introduceert, namelijk “herinneringsgraven”:

Jezus zei dat ‘alle mensen die in de herinneringsgraven zijn’ een opstanding zullen krijgen (Johannes 5:28). Dat betekent dat Jehovah iedereen aan wie hij blijft denken, weer levend zal maken. Dan moet hij dus elk detail van al die mensen onthouden.
Het hier gebruikte Griekse woord is terecht met „herinneringsgraven” en niet gewoon met „graven” vertaald. Het brengt de gedachte over dat God zich het levensbericht van de persoon die gestorven is, herinnert.

Wachttorengenootschap verwart “geest” met “ziel”

De leer van het wachttorengenootschap omtrent de “verblijfplaats van de doden” komt er op neer, dat de geest van de overledene nergens is. Dat komt omdat men “geest”, verwart met “ziel”, die inderdaad kan sterven. Maar in de Bijbel is “ziel” juist niet de aanduiding van “geest”. De juiste kennis hieromtrent is uitermate belangrijk om het onderwerp “dood en dodenrijk” goed te kunnen begrijpen. Lees of luister daarvoor deze studie: “Geest, ziel en lichaam”. Er is ook een audio-versie van deze studie.

Het WTG doet net alsof het woord “herinneringsgraven” in de Bijbel staat om zo hun leer, dat degenen die overleden zijn louter en alleen “voortbestaan” in de herinnering (denken) van Jehovah, te kunnen vasthouden. De doden zijn in die leer alleen in de “herinnering van Jehovah”, in Zijn “gedachten” dus, tot in detail zelfs. Vanuit die herinnering brengt hij straks verreweg de meeste mensen die ooit gestorven zijn weer op aarde terug. Dat is dan voor degenen die niet Jehovah’s Getuigen zijn geweest het begin van de “tweede kans”. Onder leiding van de dan levende Jehovah’s Getuigen. En die worden uiteraard aangestuurd door het wachttorengenootschap. Dit alles vindt u niet in de Bijbel terug. Dit is puur de leer van de Jehovah’s Getuigen en zij zijn ook de enigen die zo denken. Het is echter een dwaalleer, dus accepteer het niet.

De rijke man en Lazarus in Lukas 16 : 20-31

En dan kunnen we nu eindelijk gaan lezen wat er werkelijk staat in Lukas 16 : 20-31. Statenvertaling:

En er was een zeker rijk mens, en was gekleed met purper en zeer fijn lijnwaad, levende allen dag vrolijk en prachtig.
En er was een zeker bedelaar, met name Lazarus, welke lag voor zijn poort vol zweren;
En begeerde verzadigd te worden van de kruimkens, die van de tafel des rijken vielen; maar ook de honden kwamen en lekten zijn zweren.
En het geschiedde, dat de bedelaar stierf, en van de engelen gedragen werd in den schoot van Abraham.
En de rijke stierf ook, en werd begraven. En als hij in de hel (Grieks: “hades”) zijn ogen ophief, zijnde in de pijn, zag hij Abraham van verre, en Lazarus in zijn schoot.
En hij riep en zeide: Vader Abraham, ontferm u mijner, en zend Lazarus, dat hij het uiterste zijns vingers in het water dope, en verkoele mijn tong; want ik lijd smarten in deze vlam.
Maar Abraham zeide: Kind, gedenk, dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lazarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten.
En boven dit alles, tussen ons en ulieden is een grote klove gevestigd, zodat degenen, die van hier tot u willen overgaan, niet zouden kunnen, noch ook die daar zijn, van daar tot ons overkomen.

Het gaat mij nu niet om de betekenis, maar om de plaats, de situatie, de omstandigheden en wat er zoal “gezegd” wordt. Want hier wordt ons voorgesteld dat er enige vorm van communicatie is in de hel (Grieks: “hades”), het nieuwtestamentische woord voor “dodenrijk”. Hoe dat er uitziet bij geesten, die dus zonder lichaam zijn? Ik zou het niet weten; het wordt ons niet verteld. Zoals er zoveel niet verteld wordt. Bijvoorbeeld over hoe het zit met het begrip “tijd”, dat wij ervaren tijdens het leven op aarde.

Kennelijk hoeven wij als lezers niet meer te weten dan dat er communicatie ís. We zouden de Auteur van de Bijbel gewoon op z’n Woord geloven, of we het begrijpen of niet. Evenzo wordt ons verteld dat er emotie en iets van “voelen/ervaren” moet zijn. Er is ook herinnering, er is zelfs “zien”, zonder dat er ogen aanwezig zijn, want geest heeft geen ogen, zoals het lichaam dat wel heeft. Er wordt ook gehoord om het roepen en spreken te kunnen verstaan. Nogmaals ik weet in de verste verte niet hoe dit er uit zou moeten zien. Maar ik geloof het wel, want het is niemand minder dan God Zelf die ons dit verhaal vertelt.

Een oproep tot bekering aan de joodse leidslieden

Er kan nagedacht worden en er kunnen verzoeken gedaan worden. Er kan vertroost worden. Men zou zelfs willen en kunnen overgaan van de ene afdeling naar de andere. Er wordt gevraagd om Lazarus (Eliëzer in het Hebreeuws: “God heeft geholpen”, naam van de knecht van Abraham) die in de “schoot van Abraham” was. Maar toch kan dit niet, omdat er een onoverbrugbare kloof is in dat dodenrijk. Vanuit deze situatie, die dus volgens het WTG volledig uit de lucht gegrepen is en niet “bestaand” kan zijn, komt er een oproep dat de toehoorders zich bewust moeten zijn dat hun voorvaderen het liefst iemand zouden laten sturen door aartsvader Abraham om de volksgenoten in die tijd te waarschuwen dat het dodenrijk is zoals beschreven. Dat het smart en lijden, uitgedrukt in het begrip “pijn”, betekent als je aan de verkeerde kant van het dodenrijk bent. Als je niet “gedragen wordt door engelen, de schoot van Abraham in”. Hetgeen een uitbeelding is dat een gelovige onder het Oude Testament in Gods bescherming was, ook als hij stierf. Het staat tegenover de rijke, die stierf en werd begraven. De volgende verzen luiden:

En hij zeide: Ik bid u dan, vader, dat gij hem zendt tot mijns vaders huis;
Want ik heb vijf broeders; dat hij hun dit betuige, opdat ook zij niet komen in deze plaats der pijniging.
Abraham zeide tot hem: Zij hebben Mozes en de profeten, dat zij die horen.
En hij zeide: Neen, vader Abraham, maar zo iemand van de doden tot hen heenging, zij zouden zich bekeren.
Doch Abraham zeide tot hem: Indien zij Mozes en de profeten niet horen, zo zullen zij ook, al waren het, dat er iemand uit de doden opstond, zich niet laten gezeggen.

Geen zicht op de aarde vanuit het dodenrijk

De betekenis laat ik weer liggen. In deze verzen wordt gezegd dat de doden in een bepaalde plaats zijn. Er is communicatie, hoewel wij geen benul hebben hoe dat “er uit moet zien”. De rijke man vraagt wat (bid u) en Abraham geeft antwoord. Dat er “iemand van de doden tot hen“, die buiten het dodenrijk zijn, zou kunnen gaan, wordt niet bestreden. Het was misschien wel mogelijk geweest, maar Abraham zei dat het niet nuttig en niet nodig was om het zo te doen. Het gebeurde niet. Waarmee gelijkertijd gezegd is dat er vanuit het dodenrijk geen zicht op de aarde is. Er is wel weten vanuit het verleden, maar er kan niks meer gedaan worden. De doden kunnen niet “zien of horen” wat er op aarde gebeurt. Ze kunnen er evenmin naar toe. Er is geen communicatie tussen wie op aarde leeft en wie in het dodenrijk verblijft. Dat accepteert ook lang niet iedereen, gezien de vele verhalen die er zijn over vermeende communicatie tussen de doden en de levenden.

Tot zover de bespreking over de rijke man en Lazarus in het dodenrijk. Die geschiedenis staat in de Bijbel en zouden we dus uitermate serieus nemen. Niet aan de kant zetten als volledig verzonnen, maar beseffen dat plaats, omstandigheden en personen wel degelijk reëel zijn. Het is niet eens belangrijk of het ook precies zo gegaan is, zoals hier beschreven is. Dat hoeft niet zo te zijn, want wat er verteld wordt is niet opgeschreven als feitenverslag over het dodenrijk, maar als een “verpakte boodschap” aan degenen waar de Here Jezus tegen sprak. Dat neemt echter niet weg dat de plaats, omstandigheden en genoemde personen voor de toehoorders geen enkel probleem opleverden. Zij herkenden dat. Zij begrepen waar het over ging. Misschien begrepen ze zelfs wel de ware boodschap van het verhaal. Alleen handelden ze er niet naar.

De rijke man en Lazarus bij de Jehovah’s Getuigen

Nadat het verhaal van de rijke man en Lazarus tot “symbolisch” verklaard is bij de Jehovah’s Getuigen, waarbij met name de plaats en omstandigheden m.b.t. het dodenrijk tot “niet bestaand” zijn gemaakt, gaat het WTG de geschiedenis toch verklaren. De toepassing van wat de Here Jezus vertelde is gericht op de toehoorders in de tijd van Jezus. Het is een onzinnige verklaring wat mij betreft, lees het zelf maar na op de website van de organisatie van Jehovah’s Getuigen.

In ieder geval wordt in die uitleg het woord “Lazarus-klasse” genoemd. Dit in de Bijbel niet voorkomende woord wordt vaker in de JG-lectuur gebruikt. Er wordt van geleerd:

… zij die zich bewust waren van hun geestelijke nood, de waarheid van Jezus’ prediking aanvaardden, het geestelijke overblijfsel van de joden werden en de hoop van het hemelse koninkrijk ontvingen.

Dat gaat overduidelijk over de 144.000, de uitverkorenen onder de Jehovah’s Getuigen. De gewone JG maken dus niet deel uit van die “Lazarus-klasse”.

Door de geschiedenis van de rijke man en Lazarus aan de “144.000” te koppelen, plaatst het WTG het verhaal, waarvan het grootste deel ontkend wordt, in deze tijd. De “rijke man-klasse” is dan uiteraard een beeld van de “geestelijken van valse religie”. En zo wordt deze geschiedenis ingezet bij het voortdurend schelden op de hedendaagse religies en hun vertegenwoordigers op kansels en preekstoelen.

De diepere dingen illustreren

Ik besluit met een quote uit de lectuur van de Jehovah’s Getuigen. Het gaat over illustraties of gelijkenissen, die belangrijk zijn in Jezus’ onderwijs. Ze maken “de geestelijke dingen, de wegen en gedachten van God, voor mensen begrijpelijk“, vertelt het WTG. Hoe? Via “dagelijkse aangelegenheden en beslommeringen van het leven”. Het staat er zo:

Illustraties of gelijkenissen maakten een belangrijk deel uit van Jezus’ onderwijs aan de scharen mensen die hem hoorden. Ten eerste maakten ze geestelijke dingen, de wegen en gedachten van God, voor mensen begrijpelijk. Jezus gebruikte dagelijkse aangelegenheden en beslommeringen van het leven om abstracte en diepere dingen te illustreren. 

“De aangelegenheden in het dodenrijk” horen daar dus niet bij, volgens het WTG. Gewoon omdat het niet past in hun eigen leer. De Here Jezus, gebruikte echter wel wat over het dodenrijk bekend was, het “abstracte”, om de “diepere dingen te illustreren”. 

Wie gelooft u? Het wachttorengenootschap of de Here Jezus? Allebei gaat niet, want ze leren verschillende dingen. Maak daarom een persoonlijke keuze. Kies voor Hem alleen.

Tip: luister de bijbelstudie “De rijke man en Lazarus” via bijbelstudie.nl.


De rijke man en Lazarus

De rijke man en Lazarus

Geen reacties

  1. Pingback: Het paradijs van Jehova Getuigen 24/02/2020

Geef een reactie

Translate »